Door een wonder wist Kiri te ontkomen aan de zwarte schimmen. Ze vluchtte de grot uit en volgde de rivier. Hijgend keek ze omhoog naar de waterval. Met haar laatste krachten klom ze omhoog. Bijna boven gleed ze uit en viel naar beneden.
Ze was moe en gaf op, tot ze in de verte de vijand hoorde naderen.
Als een spin klom ze met gemak omhoog.
Boven op de berg was een groot meer, met aan de overzijde haar grootste angst, de enorme wolf. Met twee sprongen was hij bij haar. Ze voelde zijn kwijl, rook zijn adem en zag zijn doordringende ogen.
Het was hem of een sprong in het diepe. Ze rende bij de enorme wolf vandaan en sprong aan de andere kant van het meer naar beneden.
De enorme wolf staarde verbaasd over de rand.
Kiri was verdwenen in het kolkende water.
Wordt vervolgd…
De Ebbertjes